Tussen 1915 en 1942 heeft Rijkswaterstaat op zeven locaties stuwen en sluizen gebouwd, zodat de Maas bevaarbaar werd. Dit was nodig om Nederland met schepen te kunnen voorzien van Limburgse steenkool.
Door de stuwen kan het waterpeil in de Maas kunstmatig hoog gehouden worden. Met beweegbare schuiven in de stuwen wordt er meer of minder water doorgelaten. In tijden van droogte kan zo op de Maas relatief lang worden doorgevaren. Bij hoogwater worden de stuwen helemaal opengezet. Zo kan het water snel naar zee stromen. De scheepvaart kan dan via de stuwen varen, in plaats van via de sluizen. Dit is een groot verschil met de Rijn en de Waal; dat zijn geen gestuwde rivieren.
Route sluizentocht:
haven Maasbracht
Sluis Heel
Lateraal kanaal Linne – Buggenum
Sluis Roermond
Plas Hatenboer
Sluis Linne
Maasbracht
Afbeelding Rederij Cascade
De Maas komt vanuit België Zuid-Limburg binnen en staat daar gemiddeld 44 m boven Normaal Amsterdams Peil (NAP). Door de zeven stuwen daalt het water geleidelijk zodat de Maas bevaarbaar blijft. In 1972 kwam het Lateraalkanaal Linne-Buggenum samen met de sluis Heel gereed. Door het kanaal en de sluis hoeft het scheepvaartverkeer een kortere vaarweg af te leggen en hoeft men maar één sluis te nemen in plaats van twee: Sluis Linne en Sluis Roermond.
De sluis is voorzien van drijvende bolders; de drijfkisten zorgen ervoor zorgt dat de bolder tussen rails in de sluiswand meerijdt bij het omhoog en omlaag schutten met het schip