Uit jaarlijks uitgebrachte verslagen van secretaris en penningmeester, blijkt dat de VIZL zich in het eerste decennium van haar bestaan gunstig heeft ontwikkeld. Het ledental, dat bij de oprichting in 1916 ongeveer 75 bedroeg, steeg in de eerste tien jaar tot 100, ondanks het feit dat er tussentijds ook enig ledenverlies plaatsvond. Dit laatste werd veroorzaakt door overplaatsingen, bijvoorbeeld bij Waterstaat en Spoorwegen.
Ook financieel ging het de vereniging goed. Het eerste jaar eindigde weliswaar met een negatief saldo van circa hfl. 7,- doch een jaar later was het saldo reeds positief (circa hfl. 8,-). De financiële positie van de VIZL werd daarna steeds sterker. Bij het 10-jarig bestaan was er een batig saldo van bijna hfl. 800,- wat, rekening houdend met de geldwaarde in die tijd, zeer bevredigend kan worden genoemd. Gedurende deze periode bleef de contributie ongewijzigd, te weten hfl. 7,50 per jaar.

Het bestuur, waarin leden als regel voor een periode van 3 jaar werden gekozen, heeft altijd zeer eensgezind samengewerkt. Tussentijds aftreden van bestuursleden kwam niet voor, tenzij door vertrek uit Limburg of door overlijden.

In dit verband moet worden gememoreerd dat één van de initiatiefnemers, tevens eerste voorzitter, Ir. A.A.H.W. König, in de zomermaanden van 1918 zijn bestuursfunctie voortijdig heeft moeten beëindigen in verband met zijn benoeming tot minister van Waterstaat en de daarmee verband houdende verhuizing naar Den Haag. Tijdens de 15e vergadering van de Vereniging op 14 september 1918 werd dit de leden medegedeeld.
Ir. König werd toen met algemene stemmen tot het eerste erelid benoemd. Deze onderscheiding werd gevierd met een diner dat hem op een later tijdstip werd aangeboden.
Ondanks het feit dat de Vereniging zich gunstig ontwikkelde, blijkt toch uit de jaarverslagen, dat het bestuur niet erg tevreden was met de lage opkomst bij de vergaderingen. Gemiddeld waren er ongeveer 30 leden aanwezig. Een andere klacht was dat te weinig sprekers uit eigen kring zich bereid verklaarden om een voordracht over hun technische specialiteit te houden, zodat teveel externe sprekers moesten worden aangetrokken. Een gunstige uitzondering hierop vormde Prof. Van Iterson, op wie zelden tevergeefs een beroep werd gedaan om iets vanuit zijn brede en diepe technische kennis en ervaring te vertellen. De slechte opkomst bij de vergaderingen dient voor een groot deel te worden toegeschreven aan het feit dat de leden in 2 regio’s woonden, te weten Maastricht en de Oostelijke Mijnstreek met Heerlen als centrum.
Hoewel dit niet als doelstelling in de statuten is vermeld, blijkt het streven van de Vereniging er ook duidelijk op gericht te zijn de onderlinge band tussen de leden te versterken. Een van de gehanteerde middelen was om tenminste eenmaal per jaar een gezamenlijk diner of souper te organiseren, vrijwel altijd na een vergadering of een excursie.
Soms waren hierbij ook de dames van de leden uitgenodigd. Traditioneel werd het jaardiner door de Vereniging aangeboden. De drank was vrijwel altijd voor eigen rekening. In dit verband rijst de vraag hoe een bestuur, met name de penningmeester, er voor kon zorgen dat bij een contributie van hfl. 7,50 per jaar, ondanks de gratis aangeboden maaltijden, toch een groeiend batig saldo kon verwezenlijken. Daarbij moet worden bedacht dat in die tijd een zeer goed diner in een gerenommeerd restaurant voor hfl. 3,- tot hfl. 3,50 op de kaart stond. Bovendien bleek in de praktijk dat er gemiddeld niet meer dan 50% van de leden hieraan deel namen. Een te late aanmelding werd gewoonlijk bestraft met ‘deelneming op eigen kosten’! De jaardiners verliepen zeer geanimeerd. Helaas, doch begrijpelijk, werd het verloop van dergelijke festiviteiten niet in extenso in de annalen vastgelegd.
Aangenomen mag worden dat het geen stijve, deftige bijeenkomsten waren. Veeleer was sprake van een studentikoos samenzijn, waarbij tafelspeeches werden gehouden, die tegenwoordig als ludiek zouden worden betiteld. Ter illustratie staat hiernaast een passage uit de notulen van de op 1 maart 1919 te Maastricht, waar Ir. A.J. ter Linden een voordracht hield over ‘Economisch Stoken”:
‘Na den heer Ter Linden voor zijne interessante voordracht onder luiden bijval der aanwezigen te hebben bedankt, sloot de voorzitter het officiële gedeelte der vergadering, waarna men zich met veel introducés verenigde aan een souper, waarbij zich een gezelschap dames en heren van Maastricht had aangesloten. Het daarop volgend gezellig samenzijn ontwikkelde zich tot een geanimeerd bal, waarmede het aanstaande feest van Carnaval op prettige wijze werd ingeluid. Toen de laatste gasten huiswaarts keerden, bewoog zich hier en daar reeds een vroege wandelaar door de oude stad.’